Kinderen zijn leergierig, ze leren graag nieuwe dingen. Maar ieder kind is anders.
Ieder zijn eigen leerstijl, eigen talenten en interesses, eigen tempo, eigen mogelijkheden en moeilijkheden. Sommige ondervinden hinder bij het leren. Andere zijn dan weer leersterk, misschien wel hoogbegaafd. Het ene kind groeit op, haast zorgeloos, in een stabiele en stimulerende omgeving terwijl het andere geconfronteerd wordt met ziekte, scheiding, rouw… Nee, het zijn geen onbeschreven bladen de leerlingen die ‘s ochtends de school binnenwandelen.

Zinvol

Kinderen komen echt tot leren als ze het als zinvol ervaren. De leerinhouden sluiten best aan bij hun leefwereld en interesses, dat maakt betrokken. Tegelijk moet ook rekening gehouden worden met ieders beheersingsniveau. Wat voor het ene erin gaat als zoete broodjes kan voor de andere een taaie brok zijn. Niet iedereen staat op hetzelfde moment even ver in zijn ontwikkeling. Komt daarbij dat er in één klasgroep kinderen zitten die onderling tot een jaar of meer in leeftijd kunnen verschillen. Het afstemmen van de leerstof op ieders kunnen vergt deskundigheid en inzet van een leerkracht. Niet te makkelijk of te weinig, want dan loert onderpresteren en verveling om de hoek. Maar ook niet te moeilijk, dat kan serieus frustrerend zijn.

Motivatie is een stuwende kracht die wordt gevoed door succeservaringen. De ervaring van “yes, wat ik eerder nog niet kon, lukt nu wel!”

Onze school engageert zich om zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de individuele noden van elke topper.

 

Voor de meesten volstaat de preventieve basiszorg die in de klas geboden wordt.Evengoed stellen we vast dat er bijkomende maatregelen nodig zijn. Centraal staat de vraag: wat heeft het kind nodig om tot leren te komen? Het is een zoektocht naar een maximale ondersteuning van het welbevinden en het leerproces. Een zoektocht die soms snel zijn doel bereikt, soms van lange adem is. Van belang is dat we steeds de wenselijkheid en de haalbaarheid van de aanpassingen voor ogen houden. De verwachtingen kunnen maar beter realistisch ingeschat worden, en dit op basis van een klaar beeld van het kind. Tovenarij komt er niet aan te pas. En, het moet allemaal haalbaar blijven en redelijk, praktisch te organiseren, op te volgen en vol te houden door de mensen die er in de klaspraktijk toe doen… de leerkrachten. Een kind zit niet alleen in de klas. Alle klasgenoten hebben recht op aandacht van de juf of meester.

Het zorgbeleid van onze school laat zich helder voorstellen in de zorgpiramide. Die geeft de verschillende fases in het zorgtraject van een kind weer, in het M-decreet ‘het zorgcontinuüm’ genoemd.

In fase 0 heeft het kind voldoende aan de brede basiszorg die onze school biedt. En die ís breed in top@punt, vinden we! Bij ons wordt veel aandacht besteed aan het bouwen van een veilige en stimulerende leeromgeving. Zo is er onze talentenwerking waarbij kinderen zichzelf leren inschatten, als sterren kunnen schitteren met hun talenten én uitgedaagd worden zich te oefenen in de dingen waar ze minder aanleg voor hebben. Denk ook aan het ervaringsgerichte hoekenwerk en contractwerk die in onze klassen sterk uitgebouwd zijn.

Kinderen leren er keuzes te maken, hun werk te plannen, afspraken te maken, na te denken over hun werkstijl. Zelfstandig maar ook in groep. Er wordt geregeld voor coöperatieve werkvormen gekozen om er zeker van te zijn dat iedereen zijn bijdrage levert aan het groepswerk. 

 

Er is ons gedifferentieerd sporenbeleid. Dat houdt, kort gezegd, in dat we rekening houden met het feit dat niet alle leerlingen evenveel instructie en hulp nodig hebben voor de geplande les. Zij die aan de slag kunnen, mogen dat. Ze worden niet tegengehouden en eenmaal klaar, zijn er uitdagende uitbreidingsopdrachten. Zij die wel hulp nodig hebben, kunnen hier op rekenen… vaak in een soort van mini-klas bij de juf of de co-teacher.

We observeren veel en gericht. We bespreken wat we opmerken. De observaties en de resultaten van toetsen gebruiken we om ieders vorderingen in kaart te brengen en op te nemen in het leerlingvolgsysteem.

Mogelijke ontwikkelingsachterstanden of voorsprongen komen hierdoor sneller aan het licht. Onze kindgesprekken, onze oudercontacten, onze rapporten… alle hebben ze oog voor de brede ontwikkeling van de kinderen. Het hoofd, het hart, de handen, de voeten. Feedback wordt eerlijk maar steeds opbouwend geformuleerd. De individuele leervorderingen staan centraal tijdens besprekingen. Over gemiddelden, medianen en ranglijsten op een rapport is onze visie duidelijk: zinloos
Fouten worden hier aangegrepen om te leren, niet om kinderen te kijk te zetten, te vergelijken met elkaar of te demotiveren.

 

We begeleiden toppers naar een Growth Mindset. Een instelling van “Ik kan het nog niet. Maar als ik mij inspan, gaat het lukken. Met hulp en stap voor stap.” De meest leersterke kinderen bieden we ook kansen om zich verder te ontplooien. In de klas. Maar ook tijdens wekelijks aangeboden activiteiten zoals initiatie Engels, programmeren, filosoferen, educatief spelmateriaal, de schoolkrant samenstellen…

We hebben ook veel aandacht voor een sterk en veilig speelplaatsbeleid: speeltoestellen, speelgoedbakken, rust- en gevoelsplekken, duidelijke regels en afspraken mét inbreng van de kinderen, aandacht voor conflicten die op herstelgerichte wijze besproken worden. Een pestvrije school bestaat niet. Maar we doen er alles aan om pesten te voorkomen en een halt toe te roepen.

Niet voor niets prijkt op de schoolmuur de slogan: “top@punt (t)opgevoel”. Socio-emotionele ontwikkeling is hier geen dode letter. We zijn betrokken, ja oprecht betrokken, bij wat er omgaat in het hoofd en het hart van onze kinderen. 
We leren hen contact te maken met hun binnenkant, hun gedachten en emoties te verwoorden, hun behoeften uit te spreken, hun grenzen aan te geven en open te staan voor wat de ander voelt.

We leren hen omgaan met gevoelens die als minder prettig of minder gewenst worden ervaren: verdriet, boosheid, jaloezie, angst, frustratie.
We leren hen van jongs af bewust te ontspannen tijdens relaxerende activiteiten als yoga, meditatie en mindfulness. We stimuleren hen zorg te dragen voor hun lichaam, hun medemens, hun omgeving, de wereld. 

 

FASE 1: Verhoogde zorg

Het komt voor dat bovenstaande brede basiszorg ontoereikend is voor een kind. Dat er meer nodig is ter ondersteuning van de moeilijkheden. In dat geval consulteert de klasleerkracht het zorgteam van de school. De zorgcoördinator, de zorgleerkrachten en de directeur gaan dan mee op zoek naar oplossingen. Kleine problemen kunnen meestal snel aangepakt worden vanuit de gedeelde expertise van het team.

Zijn de problemen groter of hardnekkig, dan wordt er een multidisciplinair overleg (MDO) georganiseerd waarbij een medewerker van het Centrum voor Leerlingbegeleiding (CLB) aansluit. Dat kan dan gaan over een psycholoog, een sociaal werker, de schoolarts. Vanzelfsprekend worden het kind zelf en de ouders ook betrokken in dit proces. 

Dat kan onder andere gaan over extra oefenmomenten bij de zorgleerkracht, het gebruik van hulpmiddelen als een tafelkaart of een hulpfiche met de spellingregels of MAB-materiaal, het vooraf kunnen inoefenen van het dictee of de teksten van begrijpend lezen, het verminderen van het aantal te maken oefeningen, het aanpassen van de lay-out van werkblaadjes, het inrichten van een prikkelarm werkplekje, de vervanging van een groot deel van de basisoefeningen door uitbreidingsopdrachten enzovoort.

Wat vandaag nodig is, is dat morgen misschien niet meer. En wat het voorbije schooljaar volstond, blijkt in het nieuwe niet meer voldoende. 

Het is dus belangrijk dat we regelmatig stilstaan bij het effect van de afgesproken maatregelen, dat er bijgestuurd wordt waar nodig, steeds vanuit realistische verwachtingen.

Een belangrijk facet van de verhoogde zorg in onze school is de weloverwogen keuze om ruim aandacht (en lestijden) te besteden aan kinderen die zich niet lekker in hun vel voelen. Het welbevinden is immers van cruciaal belang om tot leren te komen. Wie wil kan bij de opgeleide zorgleerkracht op verhaal komen. Er is ruimte voor verdriet, kleine en grote zorgen, angst of boosheid. Leerlingen met faalangst, zij die zich gepest voelen, die iemand dierbaar verliezen, van wie de ouders gaan scheiden… er wordt naar hen geluisterd, alles is bespreekbaar. We geven hen hiermee de erkenning van hun problemen, groot of klein.

Samen worden er dan, coachend en op maat van het kind (al spelend, tekenend, pratend, lezend…), manieren gezocht om de moeilijkheden waarmee ze kampen te integreren in hun leven. Samen zoeken we uit hoe problemen weer beheersbaar worden of zelfs opgelost kunnen raken. Als het, na een paar gesprekken, onze inschatting is dat het kind blijft worstelen en mogelijk gespecialiseerde hulp nodig heeft, wordt dat vanzelfsprekend aan de ouders gesignaleerd. 

 

FASE 2: Uigebreide zorg

In fase 2 van de uitgebreide zorg komen we als blijkt dat de genomen maatregelen op school insufficiënt zijn. Het parcours blijft zeer moeizaam, er is te weinig verbetering of vooruitgang merkbaar. Het welbevinden en/of de motivatie is in gevaar. In samenspraak met de ouders en het CLB wordt er in deze fase externe hulp ingeroepen. Dat kan gaan om een logopedist, kinesist, relaxatietherapeut, arts, psychiater, een psycholoog of psychotherapeut, een orthopedagoog …  Zij kunnen de ouders en de school adviezen geven en zelf ook aan de slag gaan met het kind. Soms dienen bijkomende observaties en tests uitgevoerd te worden om de problematiek nog beter in beeld te kunnen brengen. De mogelijkheid bestaat dat er nu een leerstoornis of  ontwikkelingsstoornissen gediagnostiseerd worden. Bekende voorbeelden zijn dyslexie, dyscalculie, ADHD, ASS, NLD, ODD. Een kind dat een diagnose kreeg, blijft voor ons een kind met een schat aan positieve eigenschappen en talenten… dat is wat wij vinden. Een diagnose is geen allesomvattend etiket.

 

Positief aan een diagnose is dat er meer begrip groeit voor de moeilijkheden van het kind – het is geen kwestie van niet willen – en dat het waardevol is voor de verdere opvoeding en begeleiding van het kind én voor de invulling van het individueel handelingsgericht traject.

Zo’n traject kan uitmonden in een gemotiveerd verslag (GV), opgesteld door het CLB. In een GV staat beschreven welk zorgtraject tot dan al bewandeld werd, welke moeilijkheden blijven voorkomen, wat de ondersteuningsbehoeften zijn, van de leerling, de ouders en de school. Een kind met een GV maakt aanspraak op de (tijdelijke) ondersteuning van iemand van het Ondersteuningsnetwerk, verbonden aan het Buitengewoon Onderwijs. 

Bedoeling is dat er gedurende een bepaalde periode expertise gedeeld en hulp geboden wordt. Aan het eind van de periode wordt dan geëvalueerd of de support zijn doel bereikt heeft of verdergezet moet worden. 

 

FASE 3: IAC

Tot slot is er fase 3, IAC geheten, een Individueel Aangepast Curriculum. 

Dit betekent dat het kind voor een aantal (delen van) leergebieden, vakken zo u wil, een eigen traject op maat volgt omdat de achterstanden ten aanzien van het klasprogramma te groot zijn geworden. Deze kinderen kunnen rekenen op extra begeleiding van de zorgleerkracht. 

Dit pad wordt bewandeld na zorgvuldige samenspraak met alle betrokken partijen: het kind, de ouders, het CLB en externe hulpverleners.

Indien het individueel traject niet als gelijkwaardig met het algemeen curriculum beschouwd kan worden, wordt er aan het eind van de basisschool een attest uitgereikt met vermelding van de bereikte doelen.

Het getuigschrift basisonderwijs kan dan alsnog behaald worden in het eerste leerjaar van het secundair onderwijs Ook in deze fase staat de vraag “wat heeft dit kind nodig om optimaal te ontwikkelen?” centraal. Het gebeurt dat de grenzen van wat wij als school kunnen bieden aan specifieke ondersteuning van een kind in zicht komen en dat dit nog onvoldoende blijkt.

In dat geval moet een overstap naar een gespecialiseerde school van het Buitengewoon Onderwijs in overweging genomen worden. Een doorverwijzing is  moeilijk - voor iedereen - maar, in het belang van de ontwikkeling van het kind, kan het ook de beste optie zijn.